maandag 30 april 2012

Hanencursus

Annemarieke is anders dan alle hulpverleners die ik had ontmoet en dat is een verademing. Misschien komt het doordat ze een degelijke training komt geven, met een doel, maar misschien komt het ook wel gewoon doordat ik haar direct mag. Ze is logopediste en wordt door stichting MEE ingehuurd voor het geven van de Hanencursus. Dat is een uit Canada overgewaaide methode die onder andere gebruikt wordt om kinderen met een taal- of spraakprobleem aan het praten te krijgen. Door middel van video-opnames wordt de interactie tussen ouders en kind zichtbaar gemaakt, en door feedback van de trainer tijdens het filmen wordt een andere manier van communiceren aangeleerd. Eens in de twee weken komen alle ouders bij elkaar om hun eigen en elkaars filmpjes te zien, het huiswerk en de volgende les te bespreken en natuurlijk ook voor het uitwisselen van ervaringen.

Het zal niemand verbazen dat ik daar een beetje tegenop zie, tegen die groepsbijeenkomsten. De foto op de folder van de praatgroep-voor-vrouwen-met-een-postnatale-depressie staat nog scherp op mijn netvlies. "Nee, het ís geen praatgroep" stelt Annemarieke me keer op keer gerust, "het is een cursus". Maar op het cursusboek staat in grote letters: 'Praten doe je met z'n tweeën', dus helemaal vertrouwen doe ik het niet. Erik Jan en ik spreken in de auto op weg naar de eerste bijeenkomst met elkaar af dat als we bij binnenkomst verzocht worden onze schoenen uit te trekken, dat we dan het pand onmiddellijk zullen verlaten. Iets daarover uitleggen hoeft niet, vindt Erik Jan, zonder schoenen in kleermakerszit in een kring zitten is gewoon niet ons ding.

We roken een sigaret voor de deur van het gebouw, inhaleren diep en gaan naar binnen. We worden hartelijk ontvangen door Annemarieke en haar collega Pieter. We mogen onze schoenen aanhouden. Ik kijk goed om me heen. Zeven stellen zitten er, leuke jonge mensen, net als wij, met één grote gemene deler: Allemaal hebben we een kind van een jaar of drie met een sticker 'autisme of aanverwante stoornis' erop. We beginnen met een kennismakingsrondje. Een feest der herkenning, ik kan het bijna niet laten om bij elk verhaal uit te roepen: "Hee, dat hadden wij ook!" Ik vind het jammer dat Annemarieke ons onderbreekt omdat we aan het programma moeten beginnen.

Na het zien van de filmpjes en het bespreken van de theorie is het tijd voor gezelligheid. Erik Jan en ik spreken met een stel uit Egypte en leren dat de kinderen met een beperking daar worden weggestopt. De moeder vertelt dat ze tegen haar familie niet durft te zeggen dat hun kind nog niet praat en dat ze daarom maar liegt dat het wél Nederlands spreekt. Haar man is ervan overtuigd dat zijn zoon beter zal worden, en de groep knikt instemmend, Erik Jan en ik ook, want wie zijn wij om hem die hoop te ontnemen. Maar het meest ben ik onder de indruk van een al wat oudere man met een baard. Hij is Grieks van oorsprong en zijn vrouw Italiaans. Hij staart somber voor zich uit. Het is me direct al opgevallen dat hij hier niet wil zijn, net als ik, in eerste instantie. Ik ga naast hem zitten. Hij vertelt me dat hij hoogleraar is en al jarenlang onderzoek doet naar taalontwikkeling bij kinderen. "Kinderen zijn ware taalmachines", legt hij uit. "Ze kunnen met het grootste gemak één, twee, drie en soms nog meer talen leren, niemand weet precies hoe ze dat doen, en waarom dat aangeboren talent later verdwijnt." Hij heeft er enorm naar uitgezien om een kind te krijgen. Een kind dat Grieks en Italiaans als moedertaal zou hebben, en daarnaast Nederlands zou spreken. Hij zou eindelijk met eigen ogen dat wonder aanschouwen. Ik denk aan het filmpje dat ik zojuist had gezien. Een beeldschoon donkerharig jongetje dat niet spreekt, zelfs niet echoot of papegaait zoals Julian doet. Dit jongetje brengt zijn dagen door achter de vensterbank, wiegend met zijn bovenlijf, zijn hoofd begraven in kussens en lappen. Dit is het autistische kind dat ik voor me zag toen ik er zelf nog geen had. De man kijkt me aan. "Dat dít ons moet overkomen", zegt hij vermoeid. "Het leven kan oneerlijk zijn", beaam ik.

In de auto terug evalueren Erik Jan en ik de bijeenkomst en bekennen we elkaar dat we het praatgroepgedeelte het leukst hebben gevonden. We praten nog lang door over verwachtingen en acceptatie, over verdriet en verwerking. "Misschien zegt Juul dan wel niet zoveel", sluit Erik Jan de avond af, "maar je kan wél met hem lachen. Zo slecht hebben wij het niet getroffen".










vrijdag 6 april 2012

moeder is overbelast

Sinds de diagnose is het een komen en gaan van hulpverleners. Ik vind het stuk voor stuk vuile indringers die in mijn huis niets te zoeken hebben. Vanachter het keukenraam kan ik aan hun grote degelijke tassen, platte schoenen en kordate tred al zien wat voor types het zijn. Als ze tegenover me zitten met een schrijfblok, een leesbril-aan-een-touwtje en een kopje thee ben ik tot de tanden gewapend. Niemand begrijpt mij, en zij al helemaal niet. Meestal open ik het gesprek door te vertellen dat ik van beroep ouderbegeleider ben van ouders met kinderen met ontwikkelings- of gedragsstoornissen, en dat ik tot nu toe nog geen één hulpverlener voorbij heb zien komen die me iets nieuws kan vertellen, laat staan iets waar ik in het dagelijks leven wat aan héb. Dat ik de verslagen allemaal heb gelezen, dat ik begrijp dat de opdracht is deze overbeschermende moeder te helpen bij het loslaten van haar kind, omdat het gewurgd wordt door zoveel moederliefde en dat dat een gezonde ontwikkeling in de weg staat. Ik voeg daaraan toe dat ik geloof in wat ik doe, en dat het me koud laat wat zij, of wie dan ook, daarvan vinden. Dat ik het enorm waardeer dat ze zich zorgen over mij maken, maar dat het een misvatting is dat ik overbelast zou zijn. Met mij en mijn kind is alles in orde, zolang er maar niet te veel vreemden in mijn huis mijn routine verstoren,"want om heel eerlijk te zijn, Gertrude, of Petra, of wat is je naam ook alweer, geeft al die goedbedoelde hulp me meer stress dan ik kan hebben". Ik geniet ervan als ze na een minuut of tien zenuwachtig op hun stoel beginnen te schuifelen, maar mijn missie is pas echt geslaagd als ik ze in tranen hoor vertellen over hun echtscheiding of veel te zware caseload. In beide gevallen wijs ik ze na een uur vriendelijk de deur en schenk ik mezelf een glas wijn in dat ik in één keer leegdrink op de goede afloop. Ik ben zo'n moeder waarover in teamvergaderingen wordt gepraat als 'een moeder die niet wil meewerken'.

Vastbesloten het leven gewoon door te laten gaan blijf ik twee dagen per week werken. Als ouderbegeleider kom ik bij ouders, meestal moeders thuis, die opvoedproblemen hebben. Ik neem interviews af, vraag net zolang door tot ik de vinger op de zere plek heb gelegd en geef mijn ogen goed de kost. Ik vind het belangrijk om echt contact te maken, niet te oordelen maar aan te sluiten bij de vragen en wensen van de moeder omdat ik zo goed weet wat het betekent om hulp opgedrongen te krijgen. Van alle hulpverleners bij mij thuis heeft er niet één gevraagd hoe het met me is of waarmee ze me kunnen helpen. En juist daaraan heb ik ontzettend veel behoefte.

Op een dag ben ik in Diemen bij een Marokkaanse moeder met vier kinderen. De jongste van vier jaar is bij Bureau Jeugdzorg aangemeld vanwege een vertraagde ontwikkeling en een taalachterstand. Het is een wat bedeesde maar gastvrije vrouw, die slecht Nederlands spreekt. Maar wat ze zegt versta ik heel goed: "Vanaf zijn geboorte weet ik al dat hij anders is", dat zegt ze. Ik hol naar mijn leidinggevende, en hijg dat dit kind als de sodemieter getest moet worden. Er is hier sprake van autisme of aanverwante stoornis, ik weet het zeker. "En wat weet je van de rest", vraagt mijn leidinggevende, "is er een vader in het spel, hoe is het contact met de rest van de familie, en met school, hoe ziet de dagelijkse routine eruit, wordt er thuis nederlands gesproken?" Met het schaamrood op de kaken beken ik dat ik naar al die dingen niet heb gevraagd, ik heb na het horen van die ene zin mijn conclusie getrokken. Die avond in bed schiet de term 'tegenoverdracht' me te binnen. Van tegenoverdracht wordt gesproken als de therapeut zijn eigen situatie op die van de cliënt projecteert. Het is uiterst onprofessioneel. Ik stap uit bed en schrijf mijn ontslagbrief, die ik de volgende dag met gebogen hoofd op het bureau van mijn leidinggevende leg.

Die moet keihard lachen. "Dit lijkt me een beetje drastisch Git", zegt ze en ze scheurt de brief aan stukken. We hebben een lang gesprek. Opgelucht en doodmoe rijd ik die middag naar huis. Het vooruitzicht zes maanden lang niet te hoeven werken is een geschenk uit de hemel. Moeder is namelijk overbelast en heeft recht op zorgverlof.